Dit fabeltje vindt zijn oorsprong in de experimenten van dr. Duncan Mc Dougall en werd populair dankzij de film 21 grams.
Met de bedoeling het bestaan en de massa van de menselijke ziel wetenschappelijk te bewijzen voerde de Amerikaanse arts MacDougall in 1907 een medisch experiment uit door zes tuberculosepatiënten tijdens hun sterfproces te wegen. De bedden werden op een industriële weegschaal geplaatst, zodat het gewicht van de patiënt voor, tijdens en na de dood in de gaten kon worden gehouden. Nadat de patiënten overleden waren wogen ze gemiddeld 21 gram minder. MacDougall concludeerde daaruit dat de ziel van de mens, die bij het sterven het lichaam verlaat
21 gram weegt. Hij woog verder ook stervende honden, maar die werden zwaarder noch lichter. Dit strookte met zijn opvatting dat honden helemaal geen ziel hebben. De resultaten van dit onderzoek zijn weliswaar gepubliceerd, maar nooit gereproduceerd.
Moderne onderzoekers zijn daarom van mening dat dit onderzoek geen enkele wetenschappelijke waarde heeft.
Het eventuele gewichtsverlies dat kan optreden bij het overlijden van een mens is waarschijnlijk het gevolg van lucht, die uit de longen ontsnapt of verlies van vocht door transpiratie. Dit zou ook verklaren waarom de honden geen gewicht leken te verliezen, want honden zweten niet, maar koelen zich door te hijgen.
Later deden de Amerikanen Karlis Osis en Donna McCormick een vergelijkbaar experiment. Zij wogen twee mediums, terwijl die hun ziel uit hun lichaam lieten treden. Het eerste medium vertoonde een licht gewichtsverlies, terwijl bij het tweede medium geen verandering werd vastgesteld. Over het gewicht van de ziel is in 2003 een film gemaakt met als titel 21 grams. De film is gebaseerd op het onderzoek van MacDougall.